
Tijdens een excursie in het Zoerselbos (Prov. Antw.) van de 'Planten- en zwammenwerkgroep Natuurpunt Schijnvallei' wordt door een enthousiast groepje ook naar lichenen gekeken. Karl Hellemans toonde me enkele lichenen waarop zich kleine witte bolletjes bevonden: het betrof een parasitaire zwam en de naam Burgoa werd genoemd. De aard van het oppervlak van de bolletjes -laten we ze 'bulbils' (1) noemen- was met de loupe niet duidelijk waarneembaar, een kenmerk wat wel belangrijk zou worden in het later microscopisch onderzoek. Ik nam een stukje mee en probeerde thuis de velddeterminatie na te kijken. Rapper gezegd dan gedaan. Met de mycologische literatuur ter mijner beschikking kwam ik niet verder. Met google vond ik een artikel van Paul Diederich en James D. Lawrey (2) over Burgoa en aanverwanten met een sleutel over 'non-lichenized bulbilliferous basidiomycetes'. Het was deze sleutel die me leidde naar de determinatie van Minimedosa pubescens Diederich, Lawrey & Heylen.
Ik observeerde een kolonie sferische tot subsferische bleke tot vaalwitte bulbils met een doormeter van 86 – 168 mu (haren inbegrepen). De buitenkant van de bulbils bestaan uit puntige 'haren' met een erg brede basis (14-18 x 5-7 mu). Interne cellen zijn onduidelijk rondachtig. De bulbils lijken me los te liggen op het substraat, bij drogen worden ze droger en vallen gemakkelijk af. Mycelium-hyfen zijn schaars aanwezig en lijken sommige bulbils oppervlakkig te verbinden. Deze schimmeldraden zijn hyalien met gespen aan de septen, ze zijn geïncrustreerd in de vorm van korreltjes aan de buitenkant. Mijn bulbils bevonden zich op een stukje Salix sp. tussen groene algen en Trentepholia sp..
Ik lees in het interessante artikel dat de basidiomata en conidiomata onbekend zijn, dat philogenetisch deze groep tot de Chantharellales behoort, dat Burgoa en Minimedusa niet noodzakelijk op lichenen voorkomen en zeker ook niet soortspecifiek zijn.
Mijn interesse is in elk geval gewekt voor deze bijzondere groep fungi!
(1) Bulbil(engels): een ronde massa van fungi cellen met kenmerken van basidiomycota: gespen en basidiën in cultuur.
(2) Artikel in Mycol Progress, (2007) 6:61-80. “New lichenicolous, muscicolous, corticolous and lignicolous taxa of Burgoa s.l. and Marchandiomyces s.l. (anamorphic Basidiomycota), a new genus for Omphalina foliacea, and a catalogue and key to the non-lichenized bulbilliferous basidiomycetes”.
Vindplaats: 5/2/2016 – Zoerselbos IFBL C5 18-41 (Vochtig elzen-, wilgen-, eiken bos, verlande vijver)
Excicaat: CVDB 2016-02-05-1 , voorlopig in persoonlijk herbarium.

Op 6 februari 2016 vertegenwoordigden Geert Raeymaekers, Daniel De Wit en Dries Van den
Broeck de VWBL op de jaarlijkse contactdag van Brakona. Meer dan 30 personen namen deel
aan determinatiemarkt mossen en korstmossen – een prima opkomst en dus veel
belangstelling voor deze kleine planten. Griet Nijs, Roosmarijn Steeman en Wim Verachtert
van Natuurpunt Studie zorgden voor de technische omkadering, waarvoor dank. De
deelname aan Brakona contactdag was ook een gelegenheid om boeken uit het legaat van
Herman Stiepperaere te verkopen, ten bate van het natuurreservaat de Gulke Putten
(https://www.natuurpunt.be/gulkeputten). We mochten ook een nieuw lid verwelkomen.
Enkele sfeerbeelden:

Geert Raeymaekers kweekt bryologen in spe

Dries Van den Broeck bemant de stand van de VWBL
Doel van onze excursie was eigenlijk het militair domein van Tielen, maar door een misverstand met de boswachter konden we daar niet terecht. Maar op Kris Rombouts kan je steeds rekenen en hij had gezorgd voor een mooi alternatief: de Tielenheide, eigenlijk het meest zuidelijke deel van het militair domein, maar overgedragen aan ANB en dus wel toegankelijk.
De opkomst was nogal bescheiden, 5 deelnemers, ondanks het schitterende nazomerweer. Eerst werd het beboste deel bekeken, waar wat epifyten konden opgetekend worden op de eiken zoals Kwastjesmos (Platygyrium repens).
De droge heide is voor het grootste deel geplagd en bekalkt. Naast het onvermijdelijke Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) was er maar weinig mos te vinden, maar plaatselijk merkten we nogal wat Draadmos (Cephaloziella spec.) op, bij nader toekijken zelfs twee soorten: de ene steriel, de andere wat fijner en volop met perianthen (vrouwelijke voortplantingsorganen). Microscopische determinatie bevestigde ons vermoeden: de eerste was Gewoon draadmos (C. divaricata), de tweede Rood draadmos (C. rubella).
Op vochtige paadjes en langs de vennen stond veel Goudkorrelmos, zonder uitzondering Grof goudkorrelmos (Fossombronia foveolata). In de vennetjes zelf vonden we enkel Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum), slechts op één plak ook nog Geoord veenmos (S. auriculatum).
We hadden gehoopt op meer, maar al bij al was het een schitterende dag en een mooie wandeling.