Op een, voor de tijd van het jaar zeer koude, zaterdagochtend vertrokken vijf deelnemers om 9 u aan de kerk van Millegem (deelgemeente van Mol). Met drie af te werken uurhokken op één dag hadden we een zwaar programma voor de boeg. Op een rij oude eiken in de Spechtstraat vonden we Normandina pulchella (Hamsteroortje) die zich in Vlaanderen sinds enkele jaren snel uitbreidt. In Geel bekeken we de kapel en een aantal zeer oude beuken in Kievermondeveld.Na het nuttigen van de boterhammen begaven we ons naar Sas VI te Mol alwaar we voor de eerste keer Rinodina pytirea (Blauwe mosterkorst) op een betonpaaltje aantroffen. Mogelijks wordt deze, toch wel zeer zelden aangetroffen, soort op dit substraat over het hoofd gezien. De volgende twee punten een rij bomen en betonpalen in de Koningshoefsedijk te Geel en de bomen aan de kapel van het Kempisch Domein leverden geen bijzonderheden op. Het beste moest nog komen en wel op een aantal eiken en essen langsheen een beek aan de Brijloopsedijk te Geel en op het bakstenen plaveisel van het kerkhof in Kasterlee. Op het eerste punt vonden we zowel Physcia clementei (Isidieus vingermos) als P. tribacioides (Witkopvingermos). Omdat we soms in het veld nog twijfelen aan het verschil tussen Hypotrachyna afrorevoluta (Grofgebogen schildmos) en H. revoluta (Gebogen schildmos) werden beide verzameld. Het duidelijkste verschil betreft de soralen. Bij H. afrorevoluta zijn deze grof en puistig, bij H. revoluta ontbreken deze puisten. Bijkomend heeft H. afrorevoluta zwarte vlekken waar de schors vergaan is en alle rhizinen zijn zwart tot op de rand. Bij H. revoluta zijn de marginale rhizinen bruin.
Het kerkhof leek op het eerste zicht geen hoogvlieger te worden. Alle graven waren proper en zonder één enkel korstmos. Maar op het gras stond een door Pronectria robergei (geen Nederlandse naam) zwaar geparasiteerde Peltigera didactyla (Soredieus leermos) en op het bakstenen plaveisel een bijzonder allegaartje steenbewonende soorten waaronder Acarospora rufescens (Bleek steenschubje), Buellia ocellata (Dijkstrontjesmos, thallus C+ oranje!), Caloplaca subpallida (Bleek dijkzonnetje), Catillaria chalybeia (Donkere rookkorst), Lecanora intricata (Mozaïekschotelkorst), Lecidea fuscoatra (Gewone granietkorst), zelfs één piepkleine Rhizocarpon geographicum (Gewoon landkaartmos) en veel Trapelia placodioides (Wit sterschoteltje) . Om half zes sloten we de zeer vruchtbare dag af.
In het kader van het altlasproject lichenen provincie Antwerpen moesten de IFBL-uurhokken D5.25, D5.27 en D5.28 nog afgewerkt worden. Deze hokken zijn allen slechts gedeeltelijk op het grondgebied van de provincie gelegen waardoor 42 soorten per hok voldoende zijn om het hok als geïnventariseerd te beschouwen. Op 2 mei 2015 stonden we om 9u met negenen aan de kerk van Herselt om deze klus aan te vatten. Op het eerste punt aangekomen bleek dat één van de deelnemers niet meer bij ons was. Dan maar terug naar de kerk gereden en na enkele telefoontjes die leidden tot het terugvinden van Jef, konden we rond halftien met onze inventarisatie van hok D5.27 beginnen. Met de betonnen palen, bomen en struiken langs de weg, kasseien op de grond en houten weidepaaltjes in de Drie Eikenstraat en de ertegenover gelegen Vuldershoek bleven we zoet tot de middag. Meest bijzonder was de vondst van een grote hoeveelheid fertiele Caloplaca obscurella (Gewone kraterkorst). Na het nuttigen van de boterhammen op een terras van een plaatselijke herberg reden we naar hok D5.28. Het onderscheid tussen Punctelia subrudecta (Gestippeld schildmos) en P. borreri (Witstippelschildmos) werd bediscuteerd. Volgens de veldgids korstmossen (van Herk & Aptroot) heeft P. borreri opvallende, witte pseudocyphellen van verschillende grootte en met een ovale vorm. Dit is zeker het geval bij goed ontwikkelde en grote exemplaren maar dit kenmerk laat niet toe kleine specimens op naam te brengen. Een kenmerk dat sommige auteurs gebruiken, een zwarte onderzijde bij P. borreri versus een bruine onderzijde bij P. subrudecta, is volgens dezelfde veldgids geen betrouwbaar kenmerk omdat de onderzijde van P. borreri ook bruin kan zijn. Nochtans zijn beide soorten, ook als ze slechts uit één enkele lob bestaan, gemakkelijk van elkaar te onderscheiden als men kijkt naar het thallus oppervlak. Het thallus van P. borreri is bedekt met een laag kristallen waardoor het oppervlak een mat aspect verkrijgt. Bij P. subrudecta is een dergelijke laag afwezig en het thallus oppervlak is glanzend en wasachtig. Een ander onderscheid, namelijk een karmijnrode reactie na aanstippen van het merg met javel bij P. subrudecta versus een paarsrode verkleuring bij P. borreri, heb ik zelf nooit uitgetest wegens omslachtig en ook niet nodig. Om af te sluiten werd nog een kort bezoek gebracht aan hok D5.25 waarvan al 36 soorten, voornamelijk steenbewoners, bekend waren. Het inventariseren van enkele bomen was voldoende om aan 42 soorten te geraken.
Caloplaca obscurella – Netherlands, Het Loo – © 2004 by Norbert Stapper
Ondanks het aangekondigde slechte weer (veel regen, koud en winderig) waren negen mensen opgedaagd aan de kerk van Stabroek om nog twee uurhokken (B4.45 en B4.47) af te werken. Eerste bekeken we de platanen en lindes achter de kerk. De kerk zelf was al bij een vorig bezoek op 13/02/2005 onderzocht. Daarna trokken we naar het fort van Stabroek waar we een rij populieren inventariseerden. In de gemeente Berendrecht bekeken we laanbomen in de Van Couwervenstraat en de Emelinusstraat en, op een eindje daarvan, een bunker en een aantal zeer dikke populieren. Op deze bunker stond verassend veel Leptogium turgidum (Muurzwelmos), in feite nagenoeg de enigste interessante soort die we die dag aantroffen (invloed van havenindustrie? Intensieve landbouw?). Na ons middagmaal genut te hebben in café Valentino te Stabroek trokken we naar het tweede uurhok, gelegen in de gemeente Kapellen. Eerst bestudeerden we een rij Japanse kerselaars langs de Fortsteenweg. Op weg naar de Polodreef passerden we het Paepenbos, eigendom van ANB. We eindigden met de schoongemaakte kerk te Hoogboom en het aanpalende kerkhof. Wegens het nat zijn van de gesteenten was het niet mogelijk alle soorten op naam te brengen.